Wezenlijke invloed OR

In 2017 heeft de Ondernemingskamer (OK) een voor de medezeggenschapspraktijk belangrijke uitspraak gedaan in de zogenaamde Uniface-beschikking, waarmee de Nederlandse ondernemingsraad succesvol een voorgenomen overname door een Amerikaanse koper wist tegen te houden. Zeer recent werd bekend dat het bedrijf alsnog flink gaat saneren, maar nu in overleg met de OR en de vakbond. Omdat het bedrijf opnieuw in het nieuws is willen we de uitspraak van de OK nog eens onder de loep nemen.

In deze zaak ging namelijk bijna alles fout wat er fout kon gaan. Naast schending van het overleg- en informatierecht, was de belangrijkste reden voor het verbod dat het advies van de OR niet van wezenlijke invloed kon zijn op de besluitvorming. Het zogenaamde ‘signing-protocol’ speelde daarbij een prominente rol.

Feiten
Uniface B.V. (‘Uniface’) is een softwareleverancier die over de hele wereld actief is. Begin 2016 heeft de aandeelhouder van Uniface, M4 Global Solutions Holding (‘M4’), besloten Uniface te verkopen. Pas op 26 september 2016 heeft het bestuur van Uniface de Ondernemingsraad van Uniface (‘OR’) ingelicht over een mogelijke verkoop. De OR kreeg te horen dat het verkoopproces op dat moment in een zeer vroeg stadium verkeerde en dat er nog geen specifieke koper in beeld was. Op 12 december 2016 heeft de OR haar ideeën en zorgen ten aanzien van de verkoop van Uniface door Marlin Equity Partners LLC. (‘Marlin’) gedeeld met het bestuur van Uniface.

Op 21 april 2017 heeft Uniface de OR op de hoogte gesteld van de interesse van Idera Inc. (‘Idera’) en aangegeven dat het om die reden verstandig zou zijn om de OR procedure ten aanzien van de verkoop spoedig te laten aanvangen. Op 26 april 2017 hebben M4 en een door Idera opgerichte koper een Sigining Protocol getekend, waarin onder meer is opgenomen dat partijen de transactie zullen doorzetten, ongeacht het advies van de OR.

Op 28 april 2017 heeft Uniface de OR gevraagd om binnen vier weken advies uit te brengen over het voorgenomen besluit ten aanzien van (in)directe change of control van Uniface, zonder onderliggende stukken toe te voegen. De OR heeft vervolgens onder meer geklaagd over de te korte termijn, over de onduidelijkheid en onvolledigheid van de adviesvraag, over het ontbreken van de onderliggende stukken en het feit dat zij geen wezenlijke invloed heeft kunnen uitoefenen op het voorgenomen verkoopbesluit.

Op 23 juni 2017 heeft de OR dan ook een negatief advies uitgebracht over de voorgenomen verkoop. Aan dit advies ligt ten grondslag dat (i) de OR geen wezenlijke invloed heeft kunnen uitoefenen op het voorgenomen besluit, (ii) de OR ten onrechte niet om advies is gevraagd met betrekking tot de opdrachten aan de externe partijen ter voorbereiding van de verkoop, (iii) voorafgaand aan de adviesaanvraag geen tijdig overleg met de OR heeft plaatsgevonden op de voet van artikel 24 lid 1 WOR, (iv) de adviesaanvraag niet naar behoren is gedocumenteerd en gemotiveerd, (v) aan de OR ontoereikende informatie is verstrekt en (vi) het medezeggenschapstraject onzorgvuldig is verlopen.

Op 5 juli 2017 heeft Uniface de OR te kennen gegeven dat Marlin ondanks dit negatieve advies op diezelfde dag heeft besloten Uniface aan Idera te zullen verkopen.

Schending zorgplicht
Op grond van artikel 24 lid 1 WOR is de ondernemer verplicht om de algemene gang van zaken en in voorbereiding zijnde besluiten te bespreken met de OR. Daarbij moeten er (proces) afspraken worden gemaakt over wanneer en op welke wijze de OR in de besluitvorming wordt betrokken. Op grond van artikel 25 lid 1 sub a van de WOR moet de OR in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen over een voorgenomen besluit tot overdracht van de zeggenschap in de onderneming. Lid 2 bepaalt dat dit advies op een dusdanig tijdstip moet worden gevraagd dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op het besluit. De Ondernemingskamer overweegt in deze zaak dat beide bepalingen zijn geschonden.

Het informeren van de OR over de voorgenomen verkoop op het moment dat het biedingsproces feitelijk al was afgerond en er nog maar één koper over was, is in elk geval te laat en een schending van artikel 24 lid 1 WOR. De rechten van de OR zijn in het verkooptraject voorts onvoldoende gewaarborgd door te bepalen dat de verkoop zou plaatsvinden, ongeacht het advies van de OR.

Verder geeft de OK aan dat door het nalaten advies te vragen over het inschakelen externe deskundigen ‘een belangrijke slag in de medezeggenschap is gemist in het kader van de voorbereiding van een (eventuele) verkoop van Uniface’.

Tot slot overweegt de OK dat ook de informatievoorziening in het kader van de (te late) adviesaanvraag onder de maat was. Er is door Uniface onvoldoende inzicht in en onderbouwing van het voorgenomen besluit aangeleverd. Bovendien waren de aan de OR gestelde termijnen niet realistisch, is er geen inhoudelijke reactie gekomen op de door de OR geuite ideeën en zorgen en is onduidelijk waarom de concept-koopovereenkomst niet met de OR is gedeeld.

Wat is het gevolg?
Deze uitspraak van de Ondernemingskamer maakt duidelijk hoe belangrijk het is om de OR tijdig te betrekken bij een (voorgenomen) verkoop van een onderneming. De gevolgen kunnen groot zijn zo blijkt. Het besluit tot verkoop kan worden teruggedraaid waarmee het hele verkoopproces en de daarmee gepaard gaande kosten potentieel voor niets zijn geweest.

Waarschijnlijk betekent dit in de praktijk, dat:

  • werkgevers meer dan voorheen advies zullen vragen aan de OR over het inschakelen van externe deskundigen dan tot nu toe gebruikelijk is;
  • dit adviesmoment ertoe zal leiden dat er vaker procesafspraken gemaakt gaan worden als de OR de wens daartoe inbrengt bij het uitbrengen van het advies over het inschakelen van externe deskundigen;
  • het informatierecht van de OR ruimer geïnterpreteerd zal moeten gaan worden ook wat betreft ter informatie geven van de koopovereenkomst en
  • het moment van adviesvragen, zeker in situaties waarbij er een keuze is tussen meerdere bieders, eerder zal komen te liggen dan tot nu toe gebruikelijk.